Er zijn vier grote knelpunten, barrières met betrekking tot spelen in de stad. Onderstaande knelpunten wijzen erop dat jonge stadsbewoners lang niet voldoende kunnen doen waar zij misschien wel het meeste behoefte aan hebben: naar hartenlust ravotten en op ontdekkingstocht gaan in de stadsjungle.
Het eerste knelpunt is onvoldoende kwantiteit. Er is namelijk nog amper ruimte voor het ravottende kind in onze steden. Op koertjes van flatgebouwen is spelen uit den boze want het stoort de andere bewoners, een braakliggend terrein wordt snel omgebouwd tot een gebouwencomplex waar de speelruimte voor de kinderen vergeten wordt. Belangen van kinderen worden spijtig genoeg nog vaak vergeten.
De kwaliteit van de speelgelegenheden die er wel zijn, is het tweede knelpunt. Verschillende pedagogen zijn namelijk van mening dat de mooie speeltuinen het spel van de kinderen voorstructureren. Even op de schommel , een paar keer van de glijbaan en klaar….voldoet dit wel aan de behoeften van kinderen? Opmerkelijk is wel dat op de ‘informele’ speelplekken, plekken die niet uitdrukkelijk bedoeld zijn om te spelen, kinderen deze omgeving creatiever gebruiken dan de formele speelplekken zoals een speeltuin. Kinderen willen niet enkel naar de voorbestemde pleintjes, ze willen heel de buurt verkennen! Daarom is een totaalaanpak van de stad gewenst.
Knelpunt nummer drie is de verkeersveiligheid. De straten worden alsmaar drukker en dat zorgt, ook voor kinderen, voor een grote bedreiging. Daar aansluitend komt meteen knelpunt nummer vier, de angstgevoelens van ouders. Het zijn namelijk de ouders die het kind toestemming geven of ontnemen om de stad te gaan verkennen. De Britse socioloog Frank Fuerdi noemt het de ‘angstcultuur’ die op vlak van opvoeden soms de bovenhand neemt. Hoewel er al een grote verbetering is, beschermen ouders hun kinderen nog altijd heel erg. Dit heeft invloed op het spel, begeleide kinderen verkennen een kleiner gebied, hun activiteiten zijn minder gevarieerd en ze leggen minder vaak contact met andere kinderen.